Obei leek mij net zo min interessant te vinden.
Elke week neem ik een boek mee om met hem te lezen. Nou eh, nee, dat moet ik misschien anders noemen. Lezen is misschien nog een iets te groot woord.
Het eerste boekje kon hem niet boeien. Een boekje waar babydingetjes in staan als flesjes en slabbetjes en luiers.
Het tweede boekje deed het iets beter. Het had bladzijden waar je geluiden uit kunt toveren door op een plekje te drukken. Dat trok zijn aandacht. Even.
Maar toch hoopvol gestemd bleef ik dat boekje meenemen en elke keer keek hij iets langer. De geluidjes boeien hem toch maar matig, ze storen hem evenmin, maar hij houdt het boek liever gesloten omdat het dan beter in zijn mond past. Fijn op mijn schoot op een boekje sabbelen, terwijl zijn moeder vlakbij ijverig zit te werken aan haar taal. Wat wil een mens van bijna één nog meer?
Gisteren had ik een aanwijsboek van Dribbel bij me. groot, dun papier en kleurrijk. Niet mijn lievelingstekeningen, verre van, maar soit, het valt vaak in de smaak bij kinderen. De inhoud liet hij links liggen, maar het gevecht van openen, sluiten en bladzijden omslaan ging hij graag aan.
'Aha,' dacht ik, 'jij wil precies dat, wat je met een Ipad of een telefoon niet kunt. Let maar op, jij gaat van boeken houden.'
Vandaag bracht de post als geroepen het perfecte boekje voor Obei. Je kunt het klein en groot vouwen, lang en puntig maken, het kan tegen een stootje, het is kleurig, zonder tekst en heeft als niks anders werkt drie punten die in zijn mond passen.
Dit leesexemplaar krijgt deze zomer een proefondervindelijk stukje in de Limburger. Ik verheug me op volgende week.